Gisteren dwaalde ik weer langdurig door de binnenstad van Delft, die oude gebouwen, de grachten, het wijdse uitzicht over het maktplein en de veel te krappe wentelweg binnenin de parkeergarage. Maar ja…ik moest er zijn en raakte verstrikt in de prachtige historische buurten en mijn gedachten vervolgen naar het verleden en ik zag…ik zag Willem van Oranje en Anna aan het ontbijt op Dillenburg terwijl de zon door één van de hoge vensters naar binnen straalde. En ik hoorde hun gesprek als een NSA-agent in 1566.
“Nu die Spanjaarden zo vervelend doen, zijn we hier niet meer veilig”, zei Willem. “We moeten een betere plek zoeken om te wonen. Eerlijk gezegd ben ik zelf helemaal verkikkerd geraakt op die historische binnenstad van Delft. Veilig ook met al die….” “Delft”, Anna viel hem niet vaak in de rede maar deze keer was ze er snel bij. “Delft, ik vind er niets aan met die vervelende geleerde mannetjes en die strakke grachten. Geef mij maar Rijswijk.” Ze trok een eigenwijs, haast ontevreden gezicht en dreigde op te staan van tafel. “Maar lieverd, Rijswijk is niet veilig”, verweerde Willem zich nu. “Die rottige katholieken rollen daar zo over ons heen!” Anna trok een spottende grijns. “Dan sta Jij toch wel voor mijn deur met je zwaard in de hand om mijn eer te verdedigen?” Ze nam een laatste hap van haar croissant en legde haar servet neer. Heel even was het stil, Willem had van die stille momenten, en toen zei ze. “Waarom gaan we niet naar Huis ten Bosch?” Deze keer begon Willem hard te lachen. “Dat kan niet schatje, dat bestaat nog niet.” Anna haalde haar schouders onverschillig op. “Toch zie ik het voor me…echt een schitterend paleis met een zwembad in de tuin.”
Anna had Willem alleen achtergelaten aan tafel. Hij tuurde hoofdschuddend naar het bekruimelde tafellaken en fluisterde de laatste woorden die Anna hem had toegevoegd: “Delft, ik wil er nog niet dood gevonden worden.”