Rinus zat te zweten. Jack was opgehouden de zweetdruppels te tellen omdat ze in overmaat naar buiten kwamen. Rinus had de kop van een geperste sinaasappel. “Maar je was op die dag in het politiebureau om de route te verkennen voor het geval dat je opgepakt zou worden en de brigadier ontdekte dat en toen heb je haar doodgeslagen”, roept Jack en hij slaat met zijn vuist op tafel. “Beken dat nou maar… .” In de holle ogen van Rinus is de angst af te lezen vlak onder de zweetparels op zijn voorhoofd. ” Ik was het niet”, fluistert hij zachtjes. “Het was Bertus.”
“HARDER”, schreeuwt Jack nu in zijn linkeroor want hij voelt hoe de triomf dichterbij komt. HARDER.” Onzeker kijkt Rinus zij ondervrager aan en ineens voelt Jack iets van medelijden in zijn binnenste. Waarom? Het gezicht van de aartscrimineel lijkt nu ineens heel erg op een kinderkoppie en kinderkoppies, daar wordt Jack de laatste tijd heel week van. Dan moet hij denken aan de tweeling die hemzelf te wachten staat. Die kinderkoppies…. even zinkt hij in gedachten terug en daardoor mist hij bijna het antwoord dat Rinus hem geeft. ” Ik was het niet, het was Bertus…” Op het laatste moment begrijpt Jack toch nog dat de verdachte iets belangrijks zegt. ” Mooi zo”, laat hij er meteen op volgen , ” en hoe kwam Bertus op dat idee?” Rinus mond slaat helemaal dicht. Tussen zijn tanden door sist hij nog: “Ik zeg niks meer.” Op Jacks gezicht verschijnt een brede grijns en zijn gedachten aan kinderkoppies verdwijnen snel. ” Maar dan weet ik het wel. Even steekt hij zijn hoofd om de hoek van de deur waar inspecteur Bottinga heeft toegekeken door het one-wayscreen. : Ik denk dat we kunnen baas”, roept Jack.
Bottinga komt met bedaarde passen de verhoorkamer binnenlopen. ” Rinus, ik arresteer je op verdenking van het aanzetten tot moord op Ada… Rinus’ gezicht trekt helemaal wit weg. “Zo was het helemaal niet”, piept hij nu angstig als een muis die zijn laatste momenten in een val doorbrengt. Hij trekt een gezicht als een bang, onschuldig, zielig kereltje dat niets te verwijten valt. ” Maar je wist er wel van dus je bent op z’n minst medeplichtig”, vindt Bottinga. ” Vertel nu eens hoe het zit, kleine piepmuis, of moeten we in de straten van Alphen bekend gaan maken wat een angstig, hulpeloos mannetje je bent?” Rinus schudt zij hoofd dit keer heel heftig. “Bertus zou gaan kijken hoe het politiebureau precies in elkaar zat, dat was een verkenning voor ons allemaal. Zo konden we ons voorbereiden op een arrestatie, als die kwam.” Even hapt hij hijgerig naar adem. “Onderweg betrapte de brigadier hem. Ze had door dat hij zo maar in het politiebureau naarbinnen was geslopen en ze stond op het punt om haar collega’s te roepen. Ze wilde haar pistool pakken en toen… ”
“En hoe weet jij dat nou allemaal, naargeestig onderkruipsel?” vraagt Bottinga met een venijnige glimlach op zijn gezicht. “Hij heeft het me zelf verteld”, geeft Rinus toe. De grijns op Bottinga’s gezicht wordt nu nog groter. ” Aha, dus je hebt er al die tijd vanaf geweten en je hebt niets gezegd tegen ons?” Rinus knikt. ” Mooi”, Bottinga laat zijn vlakke hand keihard op het bureaublad neerkletteren. ” Jij blijft heel lang hier.” Hij keert zich om naar Jack. “Waarschuw de mannen op straat dat zij uitkijken naar Bertus. Ze weten allemaal precies wie we daarmee bedoelen.”
Langzaam malend fietste Jack naar huis. Hij voelde zich tevreden. Weg waren zijn gevoelens van twijfel en onvrede over zijn politiewerk. Er leek nu eindelijk echt schot in de zaak te komen. Hij was er nog steeds van overtuigd dat de moordenaar van Ada ook te maken had met de twee andere moorden.
Bijna reed de auto hem plat. Diep in gedachten reed hij over het kruispunt van de Kennedysingel met de straat die over de Julianabrug de stad in voerde. De overzichtelijkheid van fietspaden bij de oude Volvovestiging was er niet beter op geworden, vooral niet voor fietsers die zaten na te denken. Jack begreep dat hij beter moest opletten als hij tenminste een goed vader voor zijn tweeling wilde worden. Verder fietste hij weer langs de Marnixstraat die er zoveel beter uitzag sinds ze de oude stebnen opnieuw hadden gelegd. En weer verder. Zwammerdam was nog heel wat trapjes te gaan.
Waar hij niets van wist, dat was het optreden van zijn tante. Tante Eefje keerde zich deze keer niet tegen de buitenlanders maar tegen de verpaupering van de Lage Zijde. Ze had ontdekt dat zoiets ook heel veel aanhang kon geven. Eefje had het hele Thorbeckeplein nu vol staan met haar volgelingen en ze hield ene vlammend betoog tegen het stadsbestuur. ” En maar praten en ouwehoeren over een Cultuurhuis maar intussen verandert het oude . mooie centrum in een achterbuurt en een brandstapel. Met dat laatste bedelde ze de oude winkel die totaal was afgebrand en waarvan de rokerige geur nog steeds in de omgeving te ruiken was. De menigte juichte en een enkele aanwezige schreeuwer begon te roepen dat alle wethouders moesten opstappen.
“Hee, tante Eefje”, lacht een politieman die zich naar voren drong. ” U bent toch de tante van Jack Streng?” “Ja, helaas wel”, antwoordt Eefje met een onzekere grijns op haar gezicht. ” Dan weet u toch wel dat u voor dit soort bijeenkomsten een vergunning moet hebben?’ vraagt de agent weer. ” Mag ik die even zien?” Eefje haalt haar schouders op. Ze heeft geen vergunning en voelt zich voor gek gezet. ” Dat is allemaal niet zo belangrijk hoor”, roept ze overmoedig maar dat laat de politieman zich niet zo maar zeggen. ” U gaat mee naar het bureau voor ordeverstoring”, besluit hij en hij pakt Eefje bij haar arm. Die laat zich gillend en krijsend afvoeren terwijl het publiek zijn ongenoegen laat merken door hard boegereoep.